Algemeen nieuws

20 JAAR NA ZIJN DOOD

23-05-22

PIM FORTUYN

Jarenlang ziet de voormalige woonkamer van Pim Fortuyn in Palaza di Pietro aan het G.W. Burgerplein in Rotterdam-West eruit zoals hij die op 6 mei 2002 om 10.35 uur verlaat. Op het bureau de open en nooit meer dicht geslagen agenda met daarin vier afspraken voor die dag. De laatste met journalisten in Leeuwarden. De voorlaatste in Hilversum met BNN. De tweede in Breda: dagblad De Stem. En de eerste hebben wij om 11.00 uur in De Kuip. 

Wij, dat zijn Jorien van den Herik en Jan D. Swart, in 2002 respectievelijk voorzitter en manager in- en externe betrekkingen van Feyenoord. 
Elke keer als er het eerste jaar op tv een nagedachtenis aan de vermoorde politicus wordt uitgezonden en de cameraman op de agenda in het verlaten pand inzoomt, leest de laatste zijn naam. Als Fortuyn die morgen om 12.00 uur De Kuip verlaat, is Swart de laatste Rotterdammer die de hand van de professor schudt. Hij laat zich richting Breda rijden.  

We kenden Fortuyn van z’n boeken, de interviews die hij gaf als er weer één uit was, z’n woning aan de Randweg waar supporters op wedstrijddagen van Feyenoord in z’n zwak onderhouden tuintje met een grote boog urineren, maar vooral als jaarlijks tafelgenoot bij het uierborddiner. Dat is een vrolijk eetavondje dat André van Duin en onroerendgoed-zakenman Tom Westermeijer in restaurant Old Dutch in Rotterdam organiseren voor stadgenoten die ter plekke tot ver na sluitingstijd de armoede van de naoorlogse jaren bezingen. 
Wilhelmus Simon Petrus Fortuyn is vóór de ochtend van 6 mei 2002 nog nooit in De Kuip geweest. Fatsoenshalve wacht ik hem daarom beneden bij de balie op. Het is 10.55 uur. De Daimler met chauffeur arriveert. Op Fortuyn kan je de klok gelijkzetten. Hans Smolders, voor die dag gelegenheidschauffeur, opent met bijna koninklijke waardigheid de achterdeur voor de winnaar van de Rotterdamse gemeenteraadsverkiezingen die inmiddels – met de LPF – op weg lijkt naar zelfs een tweede sensatie. Nu landelijk. 

Fortuyn: tiptop kostuum, das en pochet. Niemand die er op dat moment aan denkt dat bij de verwelkoming een schotgevaarlijke randdebiel op de loer zou kunnen liggen. 
Roltrappen op. Unit 30 in. Koffie. Gebak.

Pim Fortuyn heeft zich in het voorjaar van 2002 met Leefbaar Rotterdam in een vorstelijke stedelijke beslispositie gemanoeuvreerd en omdat Job Cohen als burgemeester van Amsterdam dreigt Ajax voortaan voor politie-inzet fors te laten betalen, lijkt het mij niet onverstandig om eens uit te horen of die merkwaardige runner-up met De Kuip hetzelfde voornemen heeft. Fortuyn heeft een uur. 

Eenmaal aan tafel in een unit die uitzicht biedt op het veld, vraagt Fortuyn of Coen Moulijn af en toe nog weleens meespeelt. Ogenschijnlijk oogt hij goed gemutst. Wel weet hij heel precies het verschil tussen Feijenoord met een ij en Feyenoord met een y en merkt terloops op dat de supporters van Feyenoord vroeger in zijn tuintje aan de Randweg na afloop van de thuiswedstrijden altijd smerig lang stonden te urineren. Daar was hij toen niet van gecharmeerd, maar hij voegt er vrolijk aan toe ‘dat het niet altijd de lelijkste jongens waren die met hun piemel uit hun broek zijn boompjes bewaterden.’

De eerste vijf minuten is het gesprek losjes. Maar zodra de naam van Cohen valt, verandert zijn toon. Hij vindt die man ‘een rare snijboon’ en zegt: ‘Ik denk dat Cohen wel anders gaat piepen als hijzelf de politie uit eigen zak moet gaan betalen wanneer hij naar een voetbalwedstrijd wil.’ Waarmee binnen een kwartier het gespreksonderwerp is afgedicht. Feyenoord kan wat hem betreft op aanhoudende steun van de politie rekenen. En dan komt zijn eigen verhaal. We hebben nog drie kwartier.

Van den Herik en ik luisteren naar een bange man, die deze dag van plan is om vanuit Rotterdam, via Breda en Hilversum naar Leeuwarden door te rijden om vervolgens – na een korte ontmoeting met enkele journalisten – een weekje in Friesland voor iedereen onvindbaar te zijn. Hij voelt zich gedemoniseerd en wil aan tafel even zijn ei kwijt. Vooral Paul Rosenmöller (GroenLinks) moet het ontgelden. Ook minister-president Wim Kok, en als we hem erop attenderen dat Ad Melkert (PvdA) tot de grootste supporters van Feyenoord behoort, zegt hij gevat: ‘Dan gaat het hier niet gezellig worden.’
Demoniseren is in die tijd een nog weinig gebruikt woord. Maar hij gebruikt het herhaaldelijk. Om de haverklap noemt hij voorbeelden hoe vooral de linkse elite het op hem heeft gemunt en Paul Rosenmöller, dat vindt hij ‘een ellendeling’. 
Om 12.00 uur exact staat de Daimler weer voor het Maasgebouw. Onbeschermd. Niemand is zich die dag van het komende onheil bewust. Fortuyn deelt nog snel twee handtekeningen uit en vertrekt. 
Om 19.15 uur is Jorien van den Herik de eerste die mij mobiel belt. ‘Heb je het gehoord? Fortuyn is neergeschoten in Hilversum en hij ligt met opgetrokken benen; nou, dan weet je het wel.’
Van de vier afspraken die dag heeft Fortuyn er drie gehaald. Na de derde komt hij oog in oog met zijn eigen sterfelijkheid. 

De eerste keer dat ik socioloog dr. Wilhelmus Simon Petrus Fortuyn voor de Haagsche Courant/Rotterdams Nieuwsblad interview, is op 18 februari 1997. Zijn voortuintje aan de Randweg in Rotterdam Zuid is dan zwak onderhouden. De boompjes staan schots en scheef. Het onkruid heeft de winter in triomf overleefd en naast het stoepje bij de voordeur ligt een omgevallen kabouter met nog slechts één arm. Men ziet terstond: een man alleen. 
Fortuyn is nieuws. Hij heeft het boek De islamisering van onze cultuur geschreven en het voor alle duidelijkheid nog een ondertitel meegegeven: Nederlandse identiteit als fundament. Moederziel alleen heeft Fortuyn de aanval geopend op wat hij in ons gesprek meermalen benoemt als een ondoordacht vitaal multicultibeleid, dat hem zorgen baart. 
Een nieuw woord, multiculti. 
Hij zegt er zich bewust van te zijn een moeilijk thema te hebben beschreven. Een week eerder heeft hij gesoupeerd met monseigneur Tiny Muskens en ook hem uitgelegd dat Nederland niet meer bereid is voor een aantal kernnormen en waarden zijn nek uit te steken. ‘We hebben een mooie cultuur. Daar hebben we hard voor gewerkt, eeuwenlang, die moet je kunnen beschermen en overdragen. Du moment dat je dat niet meer wil of kan, word je het slachtoffer van culturen die veel harder zijn. Hier wonen, generatie op generatie, geeft geen extra burgerschap. Dat zou ik een bloody shame vinden. Maar het geeft wel extra mentale rechten. Alleen, en dat is de kern van ons probleem, wij durven daar niet meer voor op te komen. En waarom niet? Omdat de hier geboren ingezetene dan meteen voor een NSB’er wordt aangezien. En dat is te gek voor woorden. Eens te meer omdat heel veel mensen uit Turkije en Marokko wel met respect hun wortels handhaven.’

Niet ver van het huis van hoogleraar Fortuyn is een moskee gebouwd en hij vraagt zich die ochtend van het gesprek af wat daar gezegd en besproken wordt. Hij heeft zich dat al eens eerder in boeken en columns afgevraagd en ervaart dat hoog opgeleid links Nederland daarover compleet van in de war is. De explosie volgt in het VARA-tv-programma Het Lagerhuis op 15 februari 1997 tijdens een negen minuten durend bruuskerend debat met PvdA-mastodont Marcel van Dam. Voor het grote publiek is Pim Fortuyn dan nog vrij onbekend. 
Van Dam bewijst op die avond Fortuyn een goede dienst door zijn opponent te betitelen als ‘minderwaardig mens’. Per direct is de professor een BN’er. Maar in huiskamers draaien vele magen om. Na afloop viert Marcel van Dam in de studio te midden van jonge denkgenoten de triomfant van zijn spierballentaal en de aangeslagen Fortuyn rijdt met de staart tussen zijn benen naar huis. Het wordt een stille rit. Mobiele telefoons zijn dan nog erg schaars.

Drie dagen later, na historisch slechte nachten, is hij tijdens ons gesprek furieus. ‘Als Van Dam mij een minderwaardig mens vindt, ben ik aan mezelf verplicht dat in de context van de bagage waarin hij dat bracht die schoffering in historisch perspectief te plaatsen: ik ben dus een Untermensch.’
Wat hij zichzelf kwalijk neemt, is dat hij ongepantserd aan het debat is begonnen. Dat ten eerste. Ook noemt hij zichzelf naïef. Overal waar hij kort voor de uitzending in de studio een hand geopend ziet, stopt hij vriendelijk de zijne in. Maar Van Dam weigert die hand. ‘Toen had ik al moeten accelereren. Het was geen zuivere koffie, maar ik had het niet door.’
Toch betekent het debat in Het Lagerhuis de landelijke doorbraak van een fenomeen dat tot dan als columnist van Elsevier niet het publiek heeft bereikt dat hem later adoreert. Pim Fortuyn blijkt de eerste wetenschapper die in staat is helder, gedocumenteerd en genuanceerd een problematiek te kunnen verwoorden die veel mensen voelen, maar die zij onvoldoende onder woorden kunnen of durven brengen. 

‘De wijk Feijenoord in Rotterdam heeft 70 nationaliteiten en een overdaad aan problemen’, zegt hij. ‘Er is slecht onderwijs op de zwarte scholen. En als ze dan ook nog in hun bolle hoofd halen om uitgerekend hier een grootschalig asielzoekerscentrum neer te zetten, dan handhaaf ik mijn stelling van jaren terug dat het de PvdA is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de komst van mannen als Janmaat. Maar de Centrumpartij is in Rotterdam-Zuid wel de enige partij die zich te weer stelt tegen dat asielcentrum. De andere partijen zijn het er mee eens, de PvdA voorop. Nota bene de partij waarin ik tot 1988 actief ben geweest, in oorsprong onder Joop den Uyl, de heraut van de onderklasse. Dat is niet de heer Van Dam, want die woont op een landgoed. En uitgerekend de heer Van Dam verstaat het dan om mij een minderwaardig mens te vinden en u weet wat Hitler hiermee bedoelde.’
En dan volgt een lange, uren durende monoloog. 

‘Ik heb te doen gehad met mijn vader en moeder, want je zult maar zo beledigd worden. Van Dam zei: “U zet aan tot vreemdelingenhaat.” Daaruit bleek dat hij niet eens de moeite had genomen om mijn boek te lezen. Hij zei van wel. Dat loog hij. Want zijn assistent had kort voor de uitzending zenuwachtig aangegeven dat hij slechts een uittrekseltje van twee A4’tjes voor de heer Van Dam had moeten maken. Dus toen al begreep ik dat het mis zou gaan.’
‘Twee dagen geleden vroeg iemand mij: maar waarom wordt in die hele problematiek, als men geen uitweg meer ziet in de discussie, altijd maar de oorlog erbij gehaald? Wat een juiste constatering was, want in de kern heeft de oorlog er niets mee te maken. Dat oorlogsverleden is door ons op een hele selectieve manier verwerkt, net als ons optreden in het voormalige Nederlands-Indië.’
‘Mijn probleem is, en dat wil ik graag wat scherper aanhalen: ik behoor tot een groep politicologen en wetenschappers die de verwachting uitspreekt dat er een groot risico bestaat dat de islam uiteindelijk de aanval op Europa opent. De islamitische cultuur is een agressieve cultuur, net zo agressief als vroeger de onze was. Daarom zie je wereldwijd conflicten ontstaan waar islamitische groeperingen andere bevolkingsgroepen aanpakken omdat zij niet leven naar de waarden en riten zoals die in hun cultuur gebruikelijk en voorgeschreven zijn. In dat kader plaats ik de vrees voor fundamentalisme.’ 
‘Kijkt u naar West-Europese landen waar veel islamieten een reis hebben gekregen naar de onderklasse, dan ziet u dat velen niet integreren. Dat zijn signalen die buitengewoon gevaarlijk zijn in een samenleving als de onze, die zo gemakkelijk te ontregelen is. En dan moet u niet denken dat ik aan een conventionele oorlog denk, zo van: daar zit de vijand en hup erop los. Nee, dan moet u denken aan ontregelingen die van een grote stad een politiestad maken. En wat hebben ze ervoor nodig? Een gasfles en een paar moeren en bouten. Dan zeg ik: dat moeten we vóór zijn en daarom moet die cultuur opengebroken worden en ook de discussie.’

‘We weten onvoldoende wat er in de wijken gebeurt, wat er in de moskeeën gebeurt, wat er in het verenigingsleven gebeurt, en waarom weten wij het niet? Omdat we doodeenvoudig die taal niet machtig zijn. Dus zeg ik: breek dat open.’
‘Ik heb waargenomen dat men in islamitische kringen lak heeft aan de scheiding tussen kerk en staat en dat de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen met voeten wordt getreden. Vrouwen uit de islamitisch-agrarische cultuur worden hier op klaarlichte dag regelrecht gediscrimineerd. Niet door ons, maar door hun eigen mannen. Ze worden opgesloten in hun huizen. Ze worden weggehouden uit het publieke domein. Meisjes worden opgevoed om vooral volgzaam te zijn om daarna maagdelijk in het huwelijk te treden. Terwijl de zonen worden opgevoed tot aanstaande autoriteitjes die heersen over de vrouwen en die heersen over het publieke domein en ondertussen allerhande vrijheden hebben. Daar moeten wij de discussie over durven aangaan en daarover moeten wij kunnen zeggen: dat willen wij niet.’
‘Wij hebben in Europa vier eeuwen met heel veel bloedvergieten een scheiding teweeg kunnen brengen tussen kerk en staat. De emancipatie van vrouwen is min of meer voltooid. Vraag niet hoeveel het allemaal heeft gekost, maar het is gelukt. Homoseksuelen, waartoe ik tenslotte zelf behoor, zijn geaccepteerd. Maar in islamitische kringen bestaan ze gewoon niet, of worden zij ontkend. Dat heb ik opgeschreven, met steeds de oproep die de heer Van Dam subjectief weigerde te lezen: de mensen die hier zijn, die moeten de taal leren, die moeten economisch vooruit, die moeten beter onderwezen worden en daar moeten we flink in investeren.’

‘Ook ik gruwel van het gedachtegoed van extreemrechts. Mensen het land uit willen zetten, is schandelijk. Als je hier woont en je hebt vergunningen gekregen, heb je dezelfde rechten als iedere andere burger. Maar dat weerhoudt me er niet van om, beoordeeld vanuit het milieu-ruimtebeslag, toch een keer tot de conclusie te komen dat het land vol is.’ 
‘Eind vorige eeuw zaten we hier met vijfeneenhalf miljoen mensen en begin volgende eeuw zijn dat er zeventien. Wim Kok, onze minister-president, kondigt vrolijk aan: we gaan door naar achttien, alsof het een soort wedstrijd is. En dan zeg ik ten aanzien van het vreemdelingenbeleid, en dat bepleit ik ook Europees: we moeten die internationale verdragen opzeggen. Die zijn gemaakt toen de wereld nog overzichtelijk was. Want wat denkt u wat er gebeurt als het straks in Afrika een keer helemaal misgaat?’
‘U moet bij alles niet vergeten dat ik al ruim zestien jaar in woord en geschrift bezig ben met deze problematiek en bovendien met grote passie. Ik ben de uitvinder van het begrip tweedeling in de samenleving, dat door Joop den Uyl is overgenomen. Van mij mag genoegzaam bekend zijn wat mijn gezindheid is. Toen Frits Bolkestein van de VVD uitspraken deed over een wat scherper vreemdelingenbeleid, won hij de verkiezingen. Dat geeft aan hoezeer het leeft. Ik ben ervan overtuigd dat ik de gevoelige snaar heb geraakt. Niet meer die grote pot stopverf, die hier op de laatste benen loopt. Het moet gewoon afgelopen zijn. Ik wil ook af van het hele justitiële vervolgingsbeleid als mensen zich onnauwkeurig hebben uitgedrukt. De meeste dossiers, gebaseerd op het antidiscriminatie-artikel, worden aangedragen door de antiracisme-comités.’

Meer nieuws